24894 |
herfst, najaar |
herfst:
herfs (L209p Merselo)
|
herfst, najaar
III-4-4
|
24877 |
herik |
mosterdzaad:
maosterdzaod (L209p Merselo)
|
mosterdzaad
III-4-3
|
34145 |
herkauwen |
nirken:
nerkǝ (L209p Merselo),
nirkǝ (L209p Merselo),
nīrǝkǝ (L209p Merselo)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
24458 |
hermelijn |
eierwezel:
ejjerwezel (L209p Merselo),
grote wezel:
grote wezel (L209p Merselo)
|
hermelijn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17779 |
hersenen |
hersens:
hĕrze (L209p Merselo)
|
hersenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24321 |
hert, ree |
ree:
rieëj (L209p Merselo)
|
ree
III-4-2
|
30770 |
het behang insmeren |
inpappen:
inpápǝ (L209p Merselo)
|
Het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel bestrijken. [N 67, 97a; monogr.]
II-9
|
32793 |
het geËgde, geËgd land |
het geëgde:
ǝt ˲gǝęgdǝ (L209p Merselo)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het reeds geëgde gedeelte van een akker of het geëgde oppervlak van de akker in zijn geheel: een stuk land dat geëgd ligt. [N 11A, 171; monogr.]
I-2
|
20393 |
het huwelijk ontbinden |
vaneengaan:
vanéngaon (L209p Merselo)
|
scheiden
III-2-2
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
áftrę̄i̯ǝ (L209p Merselo)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|