28667 |
honingdrank |
bijensuiker:
bējǝsukǝr (L209p Merselo)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
kòp (L209p Merselo),
köp (L209p Merselo)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bòl (L209p Merselo)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofdaltaor (L209p Merselo)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
balǝkǝ (L209p Merselo)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
paarsvlêisch (L209p Merselo),
pársvlejs (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
hoofdkaas || zult || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kafkussen:
kaafkusse (L209p Merselo),
kopkussen:
kopkusse (L209p Merselo),
koͅpkøsə (L209p Merselo)
|
hoofdkussen [SGV (1914)] || hoofdkussen gevuld met kort stro
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
luus (L209p Merselo)
|
luis
III-4-2
|
33932 |
hoofdstel |
halster:
hɛlstǝr (L209p Merselo)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
33647 |
hoogliggende akker |
veld:
vɛlt (L209p Merselo)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|