19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L209p Merselo),
kroonluchter:
kroeënluchter (L209p Merselo)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
muizetand:
mūzǝntānt (L209p Merselo)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroeenluchter (L209p Merselo)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L209p Merselo)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
kruias:
kryjās (L209p Merselo)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittere (L209p Merselo),
boerenjongens:
boērejònges (L209p Merselo),
boxmeerse:
bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter
bòksmérse (L209p Merselo),
elsje:
elske (L209p Merselo),
Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd
elske (L209p Merselo),
wacholderwater:
wáchelewater (L209p Merselo)
|
borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || likeur || rozijnen op brandewijn
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kruudnagel (L209p Merselo),
een streepje op de a
krunägel (L209p Merselo)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijding:
kruutwejing (L209p Merselo)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwis (L209p Merselo),
kruutwisch (L209p Merselo)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kryi̯ǝ (L209p Merselo),
kryjǝ (L209p Merselo)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|