19581 |
kruik |
kruik:
kroek (L209p Merselo)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketten:
kryjkɛtǝn (L209p Merselo)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
kruimel:
kruimel ( een klein stukje brood) kroen = binnenste van het brood
krumel (L209p Merselo)
|
kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
kruimel:
kroemel (L209p Merselo),
krumel (L209p Merselo)
|
kruimel
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krŭŭn (L209p Merselo)
|
kruin [SGV (1914)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
kryjpø̜̄l (L209p Merselo)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruus (L209p Merselo)
|
kruis [SGV (1914)]
III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruus (L209p Merselo),
kruisbeeld:
kruusbeeld (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
stekbeer:
stekbaer (L209p Merselo),
stekberenstruik:
stekbaerestroek (L209p Merselo)
|
kruisbes || kruisbessenstruik
I-7
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
kr^y.s (L209p Merselo)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|