32135 |
ladegreep |
ladegreep:
lājgrēp (L209p Merselo)
|
Handvat waarmee men een lade kan openen. Een ladegreep wordt met de hele hand vastgehouden, een ladetrekker slechts met enkele vingers. Zie ook afb. 161. [N 54, 108a-b; monogr.]
II-12
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
broek:
brūk (L209p Merselo),
zure grond:
zūrǝ grōnt (L209p Merselo)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
30601 |
lak |
lak:
lak (L209p Merselo)
|
Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. Zie ook het lemma ɛlakɛ in wld II.9, pag. 191.' [N 56, 50b; monogr.]
II-12
|
18147 |
lam |
lam:
lam (L209p Merselo),
lām (L209p Merselo),
lammetje:
lɛmkǝ (L209p Merselo),
liemes:
limǝs (L209p Merselo),
liemesje:
limǝskǝ (L209p Merselo),
schaapje:
sxøpkǝ (L209p Merselo)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (L209p Merselo),
wiek:
wiek (L209p Merselo)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
kousje:
köwske (L209p Merselo),
lampenkousje:
laampeköwske (L209p Merselo),
lámpeköwske (L209p Merselo),
lampenpit:
lampəpet (L209p Merselo),
lemmet:
limmet (L209p Merselo),
lemmetgaren:
limmetgare (L209p Merselo),
wiek:
wiek (L209p Merselo)
|
gloeikousje van een gaslamp || gloeikousje voor een gaslamp || katoenen pit voor olielamp || katoentje van een petroleumlamp || kousje van een gaslamp, petroleumgaslamp || lampepit [SGV (1914)] || lont
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
land:
lānt (L209p Merselo),
landerijen:
lāndǝręi̯ǝ (L209p Merselo)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛ ̝l (L209p Merselo),
welboom:
wɛ ̝lbūǝm (L209p Merselo)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
ien dees streek (L209p Merselo)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33074 |
langgerekt hok |
gast:
gēst (L209p Merselo)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|