32856 |
molshoop in het grasland |
moeltwormshoop:
multwø̜rǝmshō ̝ǝp (L209p Merselo
[(mv multwø̜rǝmsh" ̝ǝp)]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
mond (L209p Merselo),
monde (L209p Merselo),
moond (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
mu.nt (L209p Merselo)
|
mond [RND], [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
kop:
kop (L209p Merselo)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23222 |
monnik |
monnik:
munnik (L209p Merselo)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (L209p Merselo)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19113 |
mooi |
mooi:
moj (L209p Merselo),
pront:
proont (L209p Merselo)
|
mooi || netjes, keurig, sympathiek uitziend
III-1-4
|
19356 |
mopperen |
knaaien:
knaoje (L209p Merselo),
knoteren:
knotere (L209p Merselo),
smalen:
smaele (L209p Merselo)
|
foeteren, mopperen, kijven || knorren, brommen, grommen, kankeren, mopperen || zonder reden vervelend zitten te mopperen
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
morgengebed (L209p Merselo),
met lengteteken op de a
märgegebed (L209p Merselo)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
29998 |
mortel |
kalk:
kalǝk (L209p Merselo),
specie:
spēsi (L209p Merselo),
spijs:
spīs (L209p Merselo)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
speciebak:
[specie]bak (L209p Merselo)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|