25149 |
onbewolkt |
klaar als de dag:
kloar as den dag (L209p Merselo)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
32784 |
onderdelen van de kettingeg |
achtereger:
áxtǝrē ̞gǝr (L209p Merselo),
vooreger:
vø̜ ̝rē ̞gǝr (L209p Merselo)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 63 en 64. [N 11A, 163b + c + d; monogr.]
I-2
|
32845 |
onderdelen van het zwenghout en de evenaar |
eghaamsknippelhaken:
egǝmsknepǝlhø̜̄k (L209p Merselo),
oog:
ūǝx (L209p Merselo),
verschevelijzer:
vǝrsxē̜vǝlīzǝr (L209p Merselo),
verscheveling:
vǝrsxē̜vǝleŋ (L209p Merselo)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.]
I-2
|
30245 |
onderdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L209p Merselo)
|
De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.]
II-9
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
ondǝrgrōndǝ (L209p Merselo)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ganzepoot:
ganzǝpūǝt (L209p Merselo),
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (L209p Merselo)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
øndǝrhām (L209p Merselo)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhansch (L209p Merselo)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
himd (L209p Merselo),
èn schŏŏn himd (L209p Merselo)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
Um enne hutpulf huuërt enne mojje rusti‰k
hutpulf(t) (L209p Merselo),
peluw:
pulling (L209p Merselo),
pulf:
pølf (L209p Merselo)
|
hoofdpeluw || peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|