33707 |
poel |
kuil:
kul (L209p Merselo),
poel:
pūl (L209p Merselo)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
pōēle (L209p Merselo),
(verkleinwoord: puleke; meervoud: puËl).
poēl (L209p Merselo)
|
poel, plas || poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
afdoen:
áfdoēn (L209p Merselo),
doen:
doēn (L209p Merselo),
Ik mòt de keuke nog do‰n, már uurst doej ik schöttelwâsse: ik moet de keuken nog doen, maar eerst ga ik de vaat wassen
doēn (L209p Merselo),
schoonmaken:
schónmake (L209p Merselo),
ik goj miene fiets schónmake
schónmake (L209p Merselo)
|
poetsen || reinigen || schoonmaken || zuiveren
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
poetspommade:
poetsplemaat (L209p Merselo)
|
koperpoets
III-2-1
|
19418 |
poken |
poken:
poeëke (L209p Merselo),
porken:
Mit \'t raokeli‰zer ien de káchel poerke
poerke (L209p Merselo),
rakelen:
raokele (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
rōͅkələ (L209p Merselo)
|
poken [SGV (1914)] || rakelen
III-2-1
|
24803 |
pol |
pol:
pol (L209p Merselo)
|
bosje planten in groei
III-4-3
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L209p Merselo),
pŏls (L209p Merselo)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31634 |
pomphuis |
pompenbuis:
pōmpǝbȳs (L209p Merselo)
|
Het cilindervormige pomplichaam waarin de pompzuiger verticaal op en neer beweegt. Het pomphuis wordt aan de bovenzijde afgesloten met een deksel. De taps toelopende onderzijde ervan bevat het pompslot dat verhindert dat opgepompt water terug kan stromen naar de ondergrond. Zie ook afb. 236a. Volgens de invuller uit L 423 werd het pomphuis uit rood koper vervaardigd. Zie voor het woordtype pompenstevel (Q 95) ook het Maastrichts woordenboek, s.v. ɛpómpestievelɛ: "bovenste deel van een pomp, waaraan de benedenbuis is bevestigd."' [N 64, 133e; N 66, 49e; monogr.]
II-11
|
33572 |
pompoen |
pronkappel:
proonkáppel (L209p Merselo)
|
pompoen
I-7
|
31639 |
pompzwengel |
pompenzwengel:
pōmpǝzweŋǝl (L209p Merselo)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|