21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwīkǝ (L209p Merselo),
schreeuwen:
schrĕwwe (L209p Merselo)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
schrijftafel:
schriēftoffel (L209p Merselo)
|
bureau
III-2-1
|
24373 |
schrijvertje |
schrijvertje:
schriēverke (L209p Merselo)
|
watertorretje
III-4-2
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (L209p Merselo)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (L209p Merselo)
|
schrikken
III-1-4
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrūf˱drǭt (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11, II-12
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sxrø͂ͅi̯ə (L209p Merselo)
|
schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
31961 |
schroeven |
schroeven:
sxrūvǝ (L209p Merselo)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
sxrūvǝndrɛ̄jǝr (L209p Merselo)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
bøfələ (L209p Merselo),
schrokken:
schrokke (L209p Merselo),
sxrokə (L209p Merselo),
slokken:
sloeke (L209p Merselo),
slokke (L209p Merselo),
slokə (L209p Merselo)
|
schrokken [SGV (1914)] || schrokken, gulzig naar binnen werken || veel en gulzig eten
III-2-3
|