17930 |
slenteren |
drentelen:
drentele (L209p Merselo),
slenteren:
slentere (L209p Merselo)
|
slenteren [SGV (1914)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
gaaftrekken:
gē ̝ǝftrękǝ (L209p Merselo),
met doorns slepen:
met˱ dørs slē̜pǝ (L209p Merselo),
slepen:
sleipe (L209p Merselo),
slē̜ ̞pǝ (L209p Merselo),
slē̜i̯pǝ (L209p Merselo)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
koekenbloemetje:
koēkebluumke (L209p Merselo)
|
sleutelbloem, tuinprimula
III-4-3
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
slib (L209p Merselo),
slijk:
sliek (L209p Merselo)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit, sliepuit:
sliep uut, sliep uut (L209p Merselo)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slipstiǝn (L209p Merselo)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
schlau (du.):
slouw (L209p Merselo),
uitgekookt:
uutgekòkt (L209p Merselo),
uitgeslapen:
uutgeslaope (L209p Merselo)
|
schrander [SGV (1914)] || slim, gehaaid, uitgeslapen || slim, uitgekookt
III-1-4
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
is alleen als modern kledingstuk bekend
slobkous (L209p Merselo),
slofferd:
sloffert (L209p Merselo)
|
Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
dronk:
droonk (L209p Merselo),
ennen kwojjen droonk hebbe: kwaad zijn/worden, wanneer men alcohol drinkt
droonk (L209p Merselo),
slok:
slok (L209p Merselo),
sluk (L209p Merselo)
|
slok || teug
III-2-3
|
18977 |
slons (slodder?) |
del:
dél (L209p Merselo),
flots:
flots (L209p Merselo),
slons:
slons (L209p Merselo),
sloons (L209p Merselo),
sloor:
sloeër (L209p Merselo)
|
slons [SGV (1914)] || slonzige vrouw || slordige vrouw || slordige, slonzige vrouw
III-1-4
|