20908 |
uiensoep |
lokensoep:
loeëkesoep (L209p Merselo)
|
uiensoep
III-2-3
|
33788 |
uier |
koesuier:
kuwsiǝr (L209p Merselo),
uier:
īr (L209p Merselo),
īǝr (L209p Merselo)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
stijve uier:
stīvǝ øi̯ǝr (L209p Merselo)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartīr (L209p Merselo)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
peeluil:
kwam vroeger veel in de Peel voor
pieëluul (L209p Merselo),
uil:
uul (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
uil [SGV (1914)] || velduil
III-4-1
|
32722 |
uit de voor schieten |
uit de voor schieten:
yt ˲dǝ vōr sxītǝ (L209p Merselo)
|
Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b]
I-1
|
32709 |
uiteenploegen |
afslaan:
áfslǭn (L209p Merselo)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
poest:
pust (L209p Merselo)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
21386 |
uithoren |
uitvorsen:
uutvorse (L209p Merselo)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schêlle (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|