32740 |
voorste keerstrook |
vooreind:
vø̜rę̄nt (L209p Merselo)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
33975 |
voorstrengen |
voorspankettingen:
voorspankettingen (L209p Merselo)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|
23333 |
voorteken |
voorboeken:
vurbuke (L209p Merselo),
vörbuke (L209p Merselo),
voorteken:
vurtêiken (L209p Merselo),
vörtêiken (L209p Merselo)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
voort:
vōrt (L209p Merselo)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veurzenger (L209p Merselo)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19712 |
vork |
verket:
verkɛt (L209p Merselo),
deel van het verstek
verkét (L209p Merselo),
vork:
deel van het bestek
vörk (L209p Merselo)
|
vork || vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
rouwvorst:
donkere vriezende lucht
rouwvörst (L209p Merselo),
vorst:
vorst (L209p Merselo),
winter:
winter (L209p Merselo)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)]
III-4-4
|
25104 |
vorstvrij |
vorstvrij:
vaorstvreej (L209p Merselo),
vaorsvreej (L209p Merselo)
|
beschermd tegen temperaturen onder de 0 graden
III-4-4
|
18279 |
vouw |
vouw:
vaai (L209p Merselo),
vaaie (L209p Merselo)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|