25207 |
wind (alg.) |
waai:
waej (L209p Merselo),
wind:
wiend (L209p Merselo),
(verkleinwoord: wiendje; meervoud: wiende).
wiend (L209p Merselo)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
størǝmplę̄ŋk (L209p Merselo)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
wiendereg (L209p Merselo),
wienderig (L209p Merselo)
|
koud, nat en winderig || winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|
25209 |
windhoos |
windschoer:
(dit is een synoniem voor wiendwörvel - zie ook blz. 679).
wiendschoēr (L209p Merselo),
windwervel:
(dit is een synoniem voor wiendscho‰r).
wiendwörvel (L209p Merselo)
|
windhoos
III-4-4
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
kapraampjes:
kaprę̄mkǝs (L209p Merselo)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
26021 |
windpeluw |
tong:
tōŋ (L209p Merselo)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
25208 |
windstilte |
loerachtig weer:
(bijwoordelijke uitdrukking).
loēraechteg waer (L209p Merselo)
|
(wind)stil/triest weer
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L209p Merselo),
weŋkǝlhǭk (L209p Merselo),
winkelhoak (L209p Merselo)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
toetimmertje:
troglodytes
tuūtemmerke (L209p Merselo),
winterkoninkje:
winterkunningske (L209p Merselo),
troglodytes
winterkunningske (L209p Merselo)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoninkje
III-4-1
|
34428 |
winterverblijf |
schaapskooi:
sxǫpskø̜i̯ (L209p Merselo)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|