33197 |
aardappelwiedhak |
handcultivator:
handcultivator (L209p Merselo)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
krul:
krǫl (L209p Merselo)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardsbeer:
eͅrdsbeͅr (L209p Merselo),
aardsbes:
erdsbees (L209p Merselo),
eͅrdsbēs (L209p Merselo),
aardsbezie:
ĕrtsbezie (L209p Merselo)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)]
I-7
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
êrd (L209p Merselo),
zand:
zand (L209p Merselo)
|
aarde (grond) [SGV (1914)] || zand [SGV (1914)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
zijn eigen begeven:
zien aege begaeve (L209p Merselo)
|
wennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (L209p Merselo)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
aerdewaerk (L209p Merselo)
|
aardewerk
III-2-1
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
êrdmĕnneke (L209p Merselo)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
rikraaien:
rikraoje (L209p Merselo)
|
twijfelen, aarzelen, dubben etc.
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
ruten oas (L209p Merselo)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|