20525 |
flensje |
flensje:
flĕnske (L209p Merselo)
|
flensje [SGV (1914)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
mips:
mips (L209p Merselo)
|
geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
femelen:
femele (L209p Merselo),
fledderen:
zie Schuermans, p. 126, s.v. fledderen ook flodderen (fleiren, fleren) = strelen, vleien
fleddere (L209p Merselo),
flikflooien:
flikfloien (L209p Merselo),
schmeigeln (du.):
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 185 s.v. "smeigelen"= vleien, mooi praten. Uit Hgd. s.v. "schmeicheln
smejchele (L209p Merselo)
|
aanhalig doen, vleien, lief doen || flikflooien [SGV (1914)] || vleien, flemen, naar de mond praten
III-1-4
|
18021 |
fluim |
kwijl:
kwiel (L209p Merselo)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
smiesperen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespere (L209p Merselo)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
frowējl (L209p Merselo)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
20143 |
fopspeen |
fiep:
fiep (L209p Merselo),
tut:
tut (L209p Merselo)
|
fopspeen
III-2-2
|
18784 |
franje |
franje:
franje (L209p Merselo),
franjǝ (L209p Merselo)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frē̜s (L209p Merselo)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|
31875 |
freesmachine |
frees:
frē̜s (L209p Merselo)
|
Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.]
II-12
|