19580 |
afwassen |
afwassen:
áfwâsse (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
omwassen:
omwassen schoonwassen schoon spoelen
umwasse (L209p Merselo),
opwassen:
òpwâsse (L209p Merselo),
schotelen wassen:
schòttel(e)wâsse (L209p Merselo),
Allenneg már schóttele meuge wâsse: Alleen maar vuil werk mogen doen
schòttel(e)wâsse (L209p Merselo)
|
afwas doen || afwassen van vaatwerk || afwassen, door wassen schoonmaken || de vaat doen || vaatwassen
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
áfwâsbák (L209p Merselo),
afwasteil:
áfwâstejl (L209p Merselo),
blik:
het werd gebruikt als mengkom, wasbakje, afwasbakje
blek (L209p Merselo),
wasbak:
wasbak (L209p Merselo)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || afwasteil || geëmailleerde komvormig en taps toelopend keukengerei met één handvat en een doorsnede van 20 à 25 cm
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelenwater:
zeer slappe, smaakloze koffie
schòttel(e)water (L209p Merselo)
|
afwaswater
III-2-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
agnus dei (L209p Merselo)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33645 |
akker |
land:
lant (L209p Merselo),
veld:
vɛlt (L209p Merselo)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
bòtterbloem (L209p Merselo)
|
boterbloem
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
dissel:
diesel (L209p Merselo)
|
distel
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
scheiding:
sxę ̞i̯eŋ (L209p Merselo)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
karbandensleep:
kárbɛ ̝ntslē̜ ̞p (L209p Merselo),
sleep:
slē̜ ̞p (L209p Merselo),
slē̜i̯p (L209p Merselo)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
pispotje:
pispötje (L209p Merselo)
|
akkerwinde
III-4-3
|