23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (L209p Merselo)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32720 |
goed voren |
derin gaan:
dǝrin gǭn (L209p Merselo)
|
Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a]
I-1
|
19834 |
goede kamer, ontvangkamer |
beste kamer:
baestekamer (L209p Merselo),
pronkkamer:
proonkkamer (L209p Merselo),
voorkamer:
vurkamer (L209p Merselo)
|
pronkkamer, deftige kamer || soort van kamer, waarin bij de deftige burgerij de dure en kostbare meubels stonden en die zelden in gebruik was || voorkamer
III-2-1
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (L209p Merselo)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
goejeghejd (L209p Merselo)
|
goedaardigheid, goedheid
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goeiekoo.up (L209p Merselo)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede bloed:
ènne goeie blōēd (L209p Merselo),
goede bluts:
goejen bluts (L209p Merselo),
lobbes:
löbbes (L209p Merselo)
|
fig. goedbloed, goedzak || goedzak [SGV (1914)] || goedzak, goedaardig wezen
III-1-4
|
17903 |
gooien |
smijten:
smiete (L209p Merselo)
|
werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
gootsteen:
gutstieën (L209p Merselo),
gòtstieën (L209p Merselo),
pompensteen:
poompestieën (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
spoelsteen:
spuulstieën (L209p Merselo)
|
aanrecht met bak || aanrecht met bak en afvoer || gootsteen
III-2-1
|
20608 |
gortpap |
grutjespap:
grötjespáp (L209p Merselo)
|
gortepap
III-2-3
|