17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
paans (Q198a Mesch)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18139 |
buil op het hoofd |
huts:
huts (Q198a Mesch)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18523 |
buitenzak op een jas |
jassentas:
jassetèsch (Q198a Mesch)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30087 |
bult |
bult:
bølt (Q198a Mesch)
|
Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b]
II-9
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustehoawer (Q198a Mesch)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18654 |
cape |
omhanger:
umhanger (Q198a Mesch)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
regenkapje:
riegekapku (Q198a Mesch)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmęnt (Q198a Mesch)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
cementspijs:
sǝmęnt[spijs] (Q198a Mesch)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
21451 |
cent |
cent:
sént (Q198a Mesch),
rode, een ~:
roeie (Q198a Mesch),
sang:
sang (Q198a Mesch)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|