24379 |
spin |
hooiwagen:
eigen spellingsysteem
hujwagen (Q198a Mesch),
spin:
eigen spellingsysteem
sjpin (Q198a Mesch)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
eigen spellingsysteem
sjpinnewib (Q198a Mesch)
|
spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
kachelspijp:
kachelspiep (Q198a Mesch)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (Q198a Mesch)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
bindeltje:
bęŋǝlkǝ (Q198a Mesch)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
spǫw[muur] (Q198a Mesch)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
schprootele (Q198a Mesch)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sproete (Q198a Mesch)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33515 |
staakbonen |
stekbonen:
stekboene (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|