25437 |
blaas van een geslacht varken |
blaas:
blǭs (Q198a Mesch)
|
De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.]
II-1
|
33504 |
bladkool, snijkool |
miswas:
miswas (Q198a Mesch),
vals hart:
valse harte (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17683 |
bloed |
bloed:
t bloot (Q198a Mesch)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rø̜rǝn (Q198a Mesch)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
eigen spellingsysteem
blootzoeker (Q198a Mesch)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blomkuul (Q198a Mesch),
blomkühl (Q198a Mesch)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
30027 |
blusbak |
kalkpan:
kālkpan (Q198a Mesch)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
18143 |
bochel |
pokkel:
poekel (Q198a Mesch)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
26631 |
boekweitdoppen |
schilfers:
sxø̜lfǝrs (Q198a Mesch)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
20681 |
boerenkool |
kool:
kuul (Q198a Mesch),
kühl (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|