e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mesch

Overzicht

Gevonden: 750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilg (alg.) wilg: wilg (Mesch) wilg [N 38 (1971)] III-4-3
winddroog winddroog: went˱drȳx (Mesch) Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b] II-9
winkelhaak winkelhaak: weŋkǝlhǭk (Mesch) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] II-9
winterkleren winterkleren: weenterkleijer (Mesch) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
wipneus wipneus: wiepnaas (Mesch) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
witte kool wit moes: wiet moos (Mesch, ... ) witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart kwikstaartje: kwiekstörtje (Mesch) kwikstaart [N P (1966)] III-4-1
worst maken braadworst maken: brǭtwurš mākǝ (Mesch) De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.] II-1
worstvlees en -vet kleinmaken hakken: hakǝn (Mesch) Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.] II-1
worteltje moren: moere (Mesch) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7