24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
wilg (Q198a Mesch)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
went˱drȳx (Q198a Mesch)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhǭk (Q198a Mesch)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.]
II-9
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
weenterkleijer (Q198a Mesch)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wiepnaas (Q198a Mesch)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20654 |
witte kool |
wit moes:
wiet moos (Q198a Mesch, ...
Q198a Mesch)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwiekstörtje (Q198a Mesch)
|
kwikstaart [N P (1966)]
III-4-1
|
25450 |
worst maken |
braadworst maken:
brǭtwurš mākǝ (Q198a Mesch)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
hakken:
hakǝn (Q198a Mesch)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
33563 |
worteltje |
moren:
moere (Q198a Mesch)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|