29950 |
breekhamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (Q198a Mesch
[(om voegen uit te kappen)]
)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
18392 |
bretel |
help:
hélluppu (Q198a Mesch)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25388 |
broeien |
broeien:
brøjǝn (Q198a Mesch)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brook (Q198a Mesch)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brookspiepu (Q198a Mesch)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksriem:
brooksreem (Q198a Mesch),
buikriem:
boekreem (Q198a Mesch)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottutèsch (Q198a Mesch)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekentas:
[u: sjwa]
brokutèsch (Q198a Mesch)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33864 |
bronstig, van merries |
rossig:
rø̜sex (Q198a Mesch)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broedmets (Q198a Mesch)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|