e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

Gevonden: 1646
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pasgeboren kalf nuchter kalf: nøxtǝr [kalf] (Meterik) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pastoor pastoor (<lat.): pəstu.ər (Meterik) pastoor [RND] III-3-3
pastorie pastorie: pastorij (Meterik) pastorie [SGV (1914)] III-3-3
pater pater (lat.): pa:tər (Meterik) pater [RND] III-3-3
paus paus: paws (Meterik) paus [SGV (1914)] III-3-3
pauze tijdens het werk pijpeschoft: pīpǝsxoft (Meterik) Pauze tijdens het turfsteken. Onder het genot van een pijp zitten de boeren bij elkaar na eerst de meegebrachte boterhammen of spekkoek verorberd te hebben. [I, 21] II-4
peetoom peter: pêter (Meterik) peetoom [SGV (1914)] III-2-2
peilen peilen: pęjlǝ (Meterik) Onderzoeken hoe dik de veenlaag is. Voor een goede planning van het graven moet dit peilen gebeuren. Men krijgt door te boren inzicht in de dikte van de veenlagen, hun gelaagdheid, de mogelijkheid van exploitatie en het mogelijke rendement. [II, 8] II-4
penbalk pinbalk: penbālk (Meterik) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
pensteen pinsteen: penstijn (Meterik) De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3