e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

Gevonden: 1646
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graven van het zwartveen zwarte graven: zwartǝ grāvǝ (Meterik) Midden maart begint men met het steken van de zwarte turf. [II, 37] II-4
greppels graven grebben graven: grebǝ grāvǝ (Meterik) Het maken van greppels is het eerste werk in de veenderij. Bij de aanleg ervan moet men er al rekening mee houden, hoe dik de turf gestoken moet worden. Doorgaans krijgen de greppels een breedte van 65 √† 70 cm. In diep veen krijgen ze uiteindelijk een diepte van 175 cm. [II, 18e] II-4
griep griep: griep (Meterik) Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] III-1-2
grijnzen grijnzen: greze (Meterik) grijnzen [SGV (1914)] III-1-4
groeien wassen: wasǝ (Meterik) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] I-4
groen (kleur) groen: greun (Meterik) groen [SGV (1914)] III-4-4
grof grof: groaf (Meterik) grof [SGV (1914)] III-3-1
grond, aarde aarde: ē̜rt (Meterik), grond: grōnt (Meterik) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grootmoeder bestemoeder: bestemoader (Meterik), grootmoeder: grotmoader (Meterik) grootmoeder [SGV (1914)] III-2-2
grootte grootte: gröt (Meterik) grootte [SGV (1914)] III-4-4