e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

Gevonden: 1646
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen nijpen: niepe (Meterik), nīēpen (Meterik) knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker knikker: knikker (Meterik) knikker [SGV (1914)] III-3-2
knoeien knoeien: knōōjen (Meterik), slabben: slabbe (Meterik) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen knoeien: knōōjen (Meterik) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest noest: noest (Meterik) noest [SGV (1914)] III-1-4
knoop knoop: knoeup (Meterik), knuuup (Meterik), knuǝp (Meterik) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knuppel, knots knuppel: knuppel (Meterik), knøpəl (Meterik) knuppel [RND], [SGV (1914)] III-1-2
koe koe: ku (Meterik) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koets koets: kuts (Meterik) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: koets (Meterik) koets [SGV (1914)] III-3-1