25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iessel (L245p Meterik),
rouwvorst:
roowvōrs (L245p Meterik)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L245p Meterik),
ries (pl) (L245p Meterik)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
rii̯tȳx (L245p Meterik)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rempəlz, rempəl (L245p Meterik)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
ene (R)ing-V-S (L245p Meterik),
reŋ (L245p Meterik)
|
Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c] || ring [GTP]
II-4, III-1-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
pêze (L245p Meterik)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
reenkstêke (L245p Meterik)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
21200 |
rit |
route (fr.):
roet (L245p Meterik)
|
rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
27117 |
ritsen |
zoden uitsteken:
zōj utstē̜kǝ (L245p Meterik)
|
Een scheiding maken op de veengrond. [II, 123]
II-4
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
mīēmer (L245p Meterik)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|