26505 |
speelman, klapspaan |
klepper:
klɛpǝr (L245p Meterik)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L245p Meterik),
tepel:
tīpǝl (L245p Meterik)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L245p Meterik)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
26890 |
spekkoek |
spekkoek:
spɛkkūk (L245p Meterik)
|
Spekkoek zit onder andere in de etenszak. [II, 2c]
II-4
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
spēūl (L245p Meterik)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
speld:
spɛ̄lt (L245p Meterik)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spelden:
spēltǝ (L245p Meterik)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
spēūle (L245p Meterik),
spūlə (L245p Meterik)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
roofvogels heetten vroeger allen: zwiemener
sperwər (L245p Meterik)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spēgel (L245p Meterik)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|