21397 |
vragen |
vragen:
vroage (L245p Meterik)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
enne vrimd mins (L245p Meterik)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
26888 |
vreemde veenarbeiders |
deurnese pluiten:
dø̄rnǝsǝ plytǝ (L245p Meterik),
oliekonten:
olikontǝ (L245p Meterik),
olievotten:
olivotǝ (L245p Meterik),
poepen:
pūpǝ (L245p Meterik)
|
Veel veenarbeiders worden vanuit andere streken aangetrokken, omdat veenarbeid veelal seizoenarbeid is. Vanuit Duitsland, Drente, Groningen, Friesland en Overijssel komen ze in de Peel turfsteken. De vreemde arbeiders assimileren slecht met de autochtone bevolking en vaak worden ze uitgescholden. [II, 1b]
II-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
enne trouwe vrind (L245p Meterik),
vrint (L245p Meterik),
vrīnd (L245p Meterik)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreze (L245p Meterik)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də i.ərstə mis (L245p Meterik)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L245p Meterik),
vruu (L245p Meterik),
wette, wie die vrouw was (L245p Meterik)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
wijfje:
wiefkə (L245p Meterik)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maal:
mǭl (L245p Meterik),
maalkalf:
mǭl[kalf] (L245p Meterik),
muk:
mø̜k (L245p Meterik)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eerste maal:
ørstǝ mǭl (L245p Meterik)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|