26021 |
windpeluw |
pulf:
pølǝf (L245p Meterik)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L245p Meterik),
winkelhoak (L245p Meterik)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L245p Meterik)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L245p Meterik)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
[omgekeerde c boven aa doet vermoeden dat bedoeld is: kwikstoart]
kwikstaart (L245p Meterik)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
24884 |
witte waterkers |
waterkers:
waatərkers (L245p Meterik)
|
witte waterkers [DC 51 (1976)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wêk (L245p Meterik)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
23337 |
wonder |
wonder:
wōnder (L245p Meterik)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeuze (L245p Meterik),
wonen:
woeune (L245p Meterik)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
w3ərt (L245p Meterik),
wōrd (L245p Meterik)
|
woord [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|