19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (L245p Meterik)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L245p Meterik)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
deengkə (L245p Meterik),
denke (L245p Meterik)
|
denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenkwakel:
dɛnnekwɛ̄kkele (mv.) (L245p Meterik),
kwakel:
kwakel (L245p Meterik),
schobje:
voor de kinderen, om mee te spelen
schaopkes (mv.) (L245p Meterik)
|
dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
pitser:
pitser (L245p Meterik)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
duugneet (L245p Meterik)
|
deugniet [SGV (1914)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
deur (L245p Meterik),
dør (L245p Meterik)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [SGV (1914)]
II-9, III-2-1
|
27040 |
dichtleggen van de ring |
toeleggen:
tulęgǝ (L245p Meterik)
|
De ring toedekken met de toelaag. [II, add.]
II-4
|
21310 |
dief |
dief:
deef (L245p Meterik)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dīnblāt (L245p Meterik)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|