27005 |
een bed turf |
bed:
bęt (L245p Meterik)
|
Leger met zes à zeven storten ertegenaan. [II, 79e]
II-4
|
20145 |
een blauwtje lopen |
het fortuin is uit:
ət fərtuun is ôêt (L245p Meterik)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
əm bo̝təram smē̝ͅrə (L245p Meterik)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
27043 |
een dubbele ring maken |
dobbelring maken:
dobǝlrēŋk mākǝ (L245p Meterik)
|
Van twee ringen één ring maken van 16 turven dik hoog. [II, 83a]
II-4
|
34541 |
een ei afpellen |
afschellen:
āfsxęlǝ (L245p Meterik)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (L245p Meterik),
pachten:
pâxtə (L245p Meterik)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
bakelen:
bākǝlǝ (L245p Meterik)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
34542 |
eend |
eend:
ęnt (L245p Meterik)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
kroost:
-
kroos(t) (L245p Meterik)
|
eendekroos [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
18851 |
eenvoudig |
effen:
effe (L245p Meterik)
|
eenvoudig [SGV (1914)]
III-1-4
|