19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
-
ste:nkərkə (L245p Meterik)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
26820 |
afstoten van turf |
uitkruien:
ūtkryjǝ (L245p Meterik),
uitvaren:
ūtvārǝ (L245p Meterik)
|
Vervoeren van turf van het turfveld naar de rand van de weg. [I, 72]
II-4
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
slęi̯.p (L245p Meterik),
weisleep:
węi̯[sleep] (L245p Meterik)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22335 |
alles kwijt |
knoeps:
(kwietum)
knoeps (L245p Meterik)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
19312 |
angst |
angst:
engst (L245p Meterik)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
nagelbloem:
-
nagelbloom (L245p Meterik)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
27019 |
armen van de veenkruiwagen |
burries:
(enk.)
børi (L245p Meterik)
|
[II, 70c]
II-4
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ärmoojig (L245p Meterik)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
21034 |
as |
molenas:
[molen]ās (L245p Meterik)
|
In l 432 werden de zeilen en windborden slechts verwijderd bij bijzonder zware storm. Een aantal woordtypen komt ook voor in het lemma ɛzonder zeilenɛ.' [N O, 10a; A 42A, 3; Sche 37; monogr.]
II-3
|
26236 |
aswiel |
groot kamrad:
groǝt kāmrāt (L245p Meterik),
groot kamwiel:
groot kamwiel (L245p Meterik)
|
Het grote kamwiel aan de molenas van de windmolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op het spijlenrad. Zie ook afb. 49 en 64.2. Het is een wiel waarvan de tanden haaks of met een hoek van 45o op het vlak van het rad staan. Wanneer de molen niet voorzien is van een apart aswiel voor de reminrichting is rond het aswiel de zgn. vang bevestigd. Zie ook het lemma ɛgroot kamradɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in watermolens.' [N O, 11a; A 42A, 8; Sche 38; monogr.]
II-3
|