26741 |
heizicht, heizeis |
heidezicht:
hętzext (L245p Meterik)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
26734 |
heizode |
vlink:
vlēŋk (L245p Meterik),
zoden:
zōj (L245p Meterik)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] || De afgestoken heidezode, vaak als brandstof gebruikt. In dit lemma zijn alleen de benamingen voor "heizode" verwerkt die opgegeven zijn als antwoord op vraag I, 29a. [I, 29a]
I-8, II-4
|
33725 |
hek |
hek:
hęk (L245p Meterik)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
hek:
hèk (L245p Meterik)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
26148 |
hekken |
hekwerk:
hękwę̄rǝk (L245p Meterik)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
sxęjǝ (L245p Meterik)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (L245p Meterik),
hemel (L245p Meterik)
|
hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L245p Meterik)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
22745 |
hengel |
hengel:
hèngel (L245p Meterik)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
33748 |
hengst |
hengst:
hɛŋst (L245p Meterik)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|