20132 |
loops |
loops:
löps (L245p Meterik)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N C (1962)]
III-2-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
loépe (L245p Meterik)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̄pǝr (L245p Meterik)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
26715 |
los veen |
bonksel:
boŋksǝl (L245p Meterik)
|
Los veen staat tegenover het vast veen en is slecht van kwaliteit. [I, 4a; I, 16b]
II-4
|
27065 |
luchtig, luchtiger -gezegd van turf |
locht in de ring zitten:
loxt en dǝ reŋ zetǝ (L245p Meterik)
|
De turf wordt zo opgestapeld, dat de wind er beter doorheen kan spelen. [II, 88]
II-4
|
25217 |
luchtx |
lucht:
lŏcht (L245p Meterik)
|
lucht [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegelstek:
zwêgelstek (L245p Meterik),
de kinderen gebruiken dit niet meer
zwēgəlstek (L245p Meterik)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
lui (L245p Meterik)
|
lui (traag) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luuj (L245p Meterik),
mensen:
mi.nsən (L245p Meterik),
mīnsə (L245p Meterik)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|
26319 |
luias |
luias:
lø̜jas (L245p Meterik)
|
De as waarop de luireep of luiketting gewonden wordt. Zie ook afb. 65. De as is in functie vergelijkbaar met de rol van het luiwerk in watermolens. Zie ook het lemma ɛrolɛ.' [N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|