21282 |
onderwijzer |
leraar:
līējəraar (L245p Meterik),
meester:
mejstər (L245p Meterik)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
schrappen:
sxrápǝ (L245p Meterik)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
omp:
ps. boven de beide Øs staat nog een dakje (^ deze combinatieletters zijn niet te maken. (zeer lange oo, maar niet op een toon. Het laatste stukje is lager van toon.
nōōmp (L245p Meterik),
ōōmp (L245p Meterik)
|
oneven [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongesiefer:
ooŋəsuufər (L245p Meterik)
|
schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (L245p Meterik)
|
boel [SGV (1914)]
III-4-4
|
33291 |
onkruid, algemeen |
drek:
drɛk (L245p Meterik)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
19267 |
onnozel persoon |
uilskuiken:
uulskkunke (L245p Meterik)
|
uilskuiken [SGV (1914)]
III-1-4
|
22849 |
onpaar |
onpaar:
ŏŏnpaar (L245p Meterik)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (L245p Meterik)
|
onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (L245p Meterik)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|