17623 |
gebit |
gebit:
gebet (P193p Mettekoven)
|
hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
19725 |
gebouw |
gebouw:
gəbōu̯ (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
22436 |
gebruik |
gewoonte:
Xewōēnte (P193p Mettekoven)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hijə is chedinstich (P193p Mettekoven)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
ep toͅch wa chedylt (P193p Mettekoven)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
stil:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
stil ka͂int (P193p Mettekoven),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
stil (P193p Mettekoven)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
seͅnt (P193p Mettekoven),
geen duit waard:
dø͂ͅt (P193p Mettekoven),
geen sol waard:
so͂ͅl (P193p Mettekoven),
geen solletje waard:
sø͂ͅləkə (P193p Mettekoven)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
ga͂pe (P193p Mettekoven)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grāx (P193p Mettekoven),
sloot:
sløt (P193p Mettekoven)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
xeͅkap vlâis (P193p Mettekoven)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|