33462 |
grendel |
grendel:
grãŋǝl (P193p Mettekoven)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
17906 |
grijpen naar |
pakken:
pakke (P193p Mettekoven)
|
Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
18888 |
gril |
stip:
ook materiaal znd 29, 16
stippə (P193p Mettekoven)
|
kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21220 |
grindweg |
kriezelbaan:
krizəlbaujn (P193p Mettekoven)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
kriezel:
krizəl (P193p Mettekoven)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17541 |
groeien |
profiteren:
cheprofitēͅrt (P193p Mettekoven)
|
die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
xry(3)̄n (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-4-4
|
20778 |
groente |
legumen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
ləgumə (P193p Mettekoven)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
lgumewijf (<fr.):
ləgymə wef (P193p Mettekoven)
|
groentenvrouw [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
machochel:
maxoxəl (P193p Mettekoven)
|
Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)]
III-1-1
|