24329 |
houtworm |
worm:
wø͂ͅrm (P193p Mettekoven)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
das ən schenhelige (P193p Mettekoven)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
vĕl (P193p Mettekoven),
vɛ̃l (P193p Mettekoven)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hof (P193p Mettekoven)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hofkē̜r (P193p Mettekoven)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19693 |
huis, woning |
huis:
ōͅs (P193p Mettekoven)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
17997 |
huiveren |
bibbelen:
bibbələ (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
hy(3)̄rhōs (P193p Mettekoven)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
kijven:
op jōͅmant keve (P193p Mettekoven),
uithouden:
plat
jōͅmant ōthāite (P193p Mettekoven)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
pegelen:
chewīchte paichələ (P193p Mettekoven)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|