19582 |
kopje |
jatte (fr.):
djats (P193p Mettekoven),
tasje:
tɛskə (P193p Mettekoven),
kleine tas
tèskə (P193p Mettekoven)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kǭnblum (P193p Mettekoven)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kornoelje:
karnūlə (P193p Mettekoven)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kopeͅrâl (P193p Mettekoven)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
kottə brūk (P193p Mettekoven),
korte oe
’n kotte broek (P193p Mettekoven)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
ãfsnēi̯ǝ (P193p Mettekoven),
intomen:
ęi̯ntømǝ (P193p Mettekoven)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kōsXeͅŋər (P193p Mettekoven)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (P193p Mettekoven)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭ ̝.tǝr (P193p Mettekoven)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kra͂x (P193p Mettekoven)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|