21340 |
kramer |
kramer:
met geld spelen, schieten met geld op een lijn en dan op hoog rammelen kruis of munt
kramer (P193p Mettekoven)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
25034 |
krassen |
singuleren:
vernielen, kapot maken
šeͅngəlīrə (P193p Mettekoven)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
kref (P193p Mettekoven)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krai̯ntəmik (P193p Mettekoven)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
keken:
kek (P193p Mettekoven)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat en muis spelen:
kat en mos (P193p Mettekoven)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (P193p Mettekoven)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
krodna͂xeͅl (P193p Mettekoven)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
varen:
vārǝ (P193p Mettekoven)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krōͅk (P193p Mettekoven)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|