e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerderij, algemeen boerderij: būrdǝrēi̯ (Mettekoven), munkhof: mø̄nkǫf (Mettekoven), winning: weneŋ (Mettekoven) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
bokking bokking: bøkking (Mettekoven) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bont als apart kledingstuk pels: pels (Mettekoven) pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan blauw houwen: blāuw gehāwt (Mettekoven) ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
boomgaard fruitwei: freutwai (Mettekoven), frøtwai (Mettekoven), frø̄t[wei} (Mettekoven) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boon, algemeen boon: bun (Mettekoven) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boot(je) boot(je): botje (Mettekoven) een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] III-3-1
borg blijven borg blijven: bø͂ͅrch blevə vø͂ͅr jőͅmant (Mettekoven), beurg: doffe eu  beurg bleeven veur jomant (Mettekoven) Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1
borstkas borst: geub ēnne kaa op de bo.is (Mettekoven), ich ep ēͅnə kā oͅp də bōͅs (Mettekoven) Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1
bos bos: bōs (Mettekoven), bǭs (Mettekoven) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8