33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (P193p Mettekoven)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
djon (P193p Mettekoven),
djōn (P193p Mettekoven)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
20309 |
meisje |
meidje:
métskə (P193p Mettekoven)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
aanbieden:
misdaad bekennen
aanbieden (P193p Mettekoven)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34237 |
melk |
melk:
mɛlk (P193p Mettekoven)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34226 |
melken |
melken:
mɛlkǝ (P193p Mettekoven)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
blaan:
blo͂ͅn (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
meͅrch (P193p Mettekoven)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
32575 |
mest, stalmest |
mest:
męi̯.s (P193p Mettekoven)
|
De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51]
I-1
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
maishaup (P193p Mettekoven)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|