17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nâime (P193p Mettekoven)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
zen vlø͂ͅk (P193p Mettekoven)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
nīēch (P193p Mettekoven)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
21104 |
niet lekker vinden |
niet eten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
jet (P193p Mettekoven)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
18122 |
nijdnagel |
nagelrand:
na͂gelrank (P193p Mettekoven)
|
ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (P193p Mettekoven)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21122 |
noten afslaan |
boken:
bōͅkə (P193p Mettekoven)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
bītje (P193p Mettekoven)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klīər (P193p Mettekoven)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hø̄pəliŋ (P193p Mettekoven)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|