e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boter botter: botǝr (Mettekoven), bou̯ǝtǝr (Mettekoven) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
bouwland akker: akǝr (Mettekoven), kouter: kǭtǝr (Mettekoven), land: lant (Mettekoven), veld: vɛlt (Mettekoven) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenlicht bovenlicht: bǫ̃vǝlīx (Mettekoven) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
braakland braak: brǭk (Mettekoven) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braden bakken: vlais slecht leesbaar  vlaïs bakke (Mettekoven), braden: de € heeft een hoedje zoals ô  brōͅwə (Mettekoven), vlais slecht leesbaar  vlaïs broo.jen (Mettekoven) vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken gekak: (schertsend [zn]  chəkak (Mettekoven), kotsen: [plat]  kotsə (Mettekoven), nameten: [schertsend]  nōͅmētə (Mettekoven), overgeven: [gewoon]  vərchivə (Mettekoven) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] III-1-2
branden branden: bjānən (Mettekoven), bja͂nə (Mettekoven) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout vinkelhout: fainkelhoot (Mettekoven), fēͅŋkəlhōt (Mettekoven, ... ) [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandnetel netel: netǝl (Mettekoven), nittel: nittel (Mettekoven) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
breien strikken: koosse strikke (Mettekoven), kősə strikkə (Mettekoven) Kousen breien. [ZND 22 (1936)] III-1-3