e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springen springen: sprâiŋə (Mettekoven) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
staart staat: stat (Mettekoven), staatje: stetje (Mettekoven) staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] III-4-2
stal stal: stā.l (Mettekoven) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
steek steek: stīək (Mettekoven) een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] III-1-2
steengruis kriezel: krizǝl (Mettekoven) Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.] I-8
steenkool kool: ko͂ͅəl (Mettekoven, ... ) steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] III-2-1
stelen stelen: stīle (Mettekoven) stelen [ZND 25 (1937)] III-3-1
stijfkop keikop: ook materiaal znd 28, 31  ke͂ͅkoͅp (Mettekoven) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
stilstaan ju(j): jy (Mettekoven) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe wrattenkruid: vratteͅkrot (Mettekoven) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3