18002 |
verkleumd |
blauw:
blauw van də kā (P193p Mettekoven)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich ben veͅrka͂t (P193p Mettekoven)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
dji zylt kā pakke (P193p Mettekoven),
geub ēnne kaa op de bo.is (P193p Mettekoven),
ich ep ēͅnə kā oͅp də bōͅs (P193p Mettekoven)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18226 |
versleten |
versleten:
verslette (P193p Mettekoven)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
34290 |
vertuieren |
hertuieren:
hɛrtø̜̄rǝ (P193p Mettekoven)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
kneͅpke (P193p Mettekoven),
solletje:
sø͂ͅləke (P193p Mettekoven)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwart:
kwārt (P193p Mettekoven)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19746 |
violier |
flier:
fliere (P193p Mettekoven),
violier:
flīrə (P193p Mettekoven)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
19745 |
viooltje |
flet:
flet (P193p Mettekoven)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
ma͂ (P193p Mettekoven)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|