21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plakken:
plakke (Q196p Mheer)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
dat hêt g??n wèrde (Q196p Mheer)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
vinden:
veene (Q196p Mheer)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niks van aantrekken:
doe mos teeg dao neeks va aontrekke (Q196p Mheer)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
dr kop boetse (Q196p Mheer),
stoten:
zich met dr kop stoëte (Q196p Mheer)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
uitzicht wie een herfoze kaas:
eng oetzieg wie ne Herfoze kie:s (Q196p Mheer)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
korte oe
zich boeke (Q196p Mheer)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
deupkledsje (Q196p Mheer),
doopkledsje (Q196p Mheer),
doopmutske (Q196p Mheer),
navelbendsje (Q196p Mheer),
windel (Q196p Mheer),
zeeverlepke (Q196p Mheer)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamdaag veere (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
hol:
hool (Q196p Mheer)
|
De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18718 |
[culotte] |
culotte (fr.):
in de betekenis van pet
culotte (Q196p Mheer)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|