e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marmeren beeld beeld: marbele beeld (Mheer), ə marmere beeld (Mheer), (in Oud-Mheers!).  ə marbele beeld (Mheer) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] || Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
mars (wbd) bot: bot (Mheer) de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)] III-3-1
marter marber: marber (Mheer) marter [SGV (1914)] III-4-2
masker bakkes: bakkes (Mheer), mommebakkes: mommebakkes (Mheer, ... ) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)] III-3-2
mathaak pik: pek (Mheer), zichtehaak: zēi̯tǝhǭk (Mheer) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matras matras: matras (Mheer) Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)] III-2-1
matrozenpakje matrozenpakje: gewoon spellingsysteem  matroëze-pekske (Mheer) matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)] III-1-3
matsen zat houden: zat houwe (Mheer) In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)] III-3-2
mattenklopper mattenklopper: matəkløpər (Mheer) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mayonaise mayonaise: màjònéés (Mheer) mayonaise [RND] III-2-3