e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spons spons: špōns (Mheer) spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spook spook: schpook (Mheer) spook [SGV (1914)] III-3-3
spoorweg ijzerenweg: īēzereweëg (Mheer) een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1
sporen van de haan sporen: špǭrǝ (Mheer) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spotnaam voor hoge hoed hondskooi: hondskoesj (Mheer), kachelpijp: kachelpiep (Mheer) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spotten de gek drijven: d⁄r gek drieve (Mheer), spotten: schpotte (Mheer), sjpotte (Mheer) de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
spreeuw spreeuw: schprèu (Mheer), shprieaw (Mheer), sjprieuw (Mheer, ... ), sjprīēuw (Mheer) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)], [ZND 43 (1943)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Mheer, ... ), praten: praote (Mheer), spreken: schprèèke (Mheer) praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: sjpreenkele (Mheer) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
springzaad balsemien: WLD  balzjemien (Mheer) Balsemien (impatiëns balsemina). De bovenste bladeren niet in kransen om de stengel. De stengel groeit rechtopstaand, meestal weinig vertakt en ongeveer 1/2 m hoog of lager. De bloemen zijn rood, wit of gevlekt, haast altijd …gevuld", alleenstaand of in g [N 92 (1982)] III-4-3