e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijlvoetplaat muurplaai: mūrplāj (Mheer) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken stikken: sjtikke (Mheer) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stille regen motregen: motrenge (Mheer) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stinken stinken: sjteenke (Mheer) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stinkende gouwe bloedwortel: bloodwoo:rtel (Mheer), wrattenkruid: WLD sap tegen wratten  wratte-krōēd (Mheer) schelkruid [ZND 06 (1924)] || Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)] III-4-3
stobbe vot: vǫt (Mheer) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12
stoel stoel: štōal (Mheer), štōl (Mheer) stoel [SGV (1914)] III-2-1
stoep pavei: mar.: = waarschijnlijk pevei-j?  peveij (Mheer), stoep: schtöp (Mheer) stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)] III-3-1
stoep, trottoir plavei: prəveͅi̯ (Mheer), stoep: schtöp (Mheer) stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir III-2-1
stof mul: mul (Mheer), stof: schtof (Mheer), schtopf (Mheer), stub: sjtup (Mheer) stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)] III-2-1